top of page

Dovrefjell is een bergplateau in de Noorse provincie Oppland, het vormt een natuurlijke barrière tussen het zuidelijke en centrale gedeelte van Noorwegen. Het gebied is wild en ruig. Vanwege de lange afstanden tussen de vaak onbemande berghutten, de uitgestrekte gebieden zonder hutten en gemarkeerde routes en vooral door het onvoorspelbare weer is Dovrefjell eigenlijk alleen geschikt voor ervaren en goeduitgeruste bezoekers.

 

Het Dovrefjell-Sunndalsfjella Nationaal Park is opgericht in 2002 ter vervanging en uitbreiding van het voormalige nationaal park Dovrefjell dat oorspronkelijk was opgericht in 1974. Het park is circa 1,693 km² groot.  Het Dovrefjell-Sunndalsfjella Nationaal Park speelt een belangrijke rol in het  behoud van de noordelijke, gematigde alpine ecosystemen. De hoogste bergen zijn:

de Snøhetta (2286 m)

Svånåtindene (2209 m)

de Larstind (2106 m)

 

De Dovrefjell heeft een zeer diverse vegetatie, waardoor hier veel bijzondere dieren en vogels leven. Vooral de moerassen van Fokstumyrene lokken tal van vogelsoorten. Korhoen, goudadelaar en giervalk zijn de meest speciale vogels van de vele vogelsoorten die hier voorkomen. De muskusos is het meest karakteristieke dier op de Dovrefjell. De muskusos is in 1930 uitgezet in het Dovrefjell-Sunndalsfjella Nationaal Park en gedijt goed. Ga een ontmoeting met dit dier uit de weg, hij ziet er lomp en suffig uit met zijn gewicht van 225 tot 400 kilo, maar beweegt zich heel snel, tot wel 60 kilometer per uur. Wil je graag een ontmoeting met een muskusos, dan is het verstandig om onder leiding van een gids op safari te gaan.  Deze safari’s vinden plaats tijdens het zomerseizoen.

 

Samen met Rondane herbergt Dovrefjell de laatste kuddes wilde Bering rendieren van Europa. Andere grote wilde dieren zoals herten, reeën, elanden enkele beren en de veelvraat komen veel voor aan de rand van Dovrefjell. In het park groeien ook berken, veenbessen, bosbessen, paddestoelen en specifieke bergflora zoals alsem en de Dovre klaproos. Enkele planten zijn uit de periode voor de laatste ijstijd.

Noorwegen

Februari 2010
Intro

Leen en ik vinden Nederland niet winters genoeg en kiezen ervoor om samen gezellig te koukleumen in een tentje in Noorwegen. We weten hoe het moet, want dat hebben vorig jaar van Frank van Zwol geleerd. Maar eigenwijs zoals we zijn doen we het toch net een beetje anders. We gaan dit keer met z’n tweeën, gebruiken sneeuwschoenenen en geen toerski’s, nemen één pulka mee in plaats van twee. En we vliegen niet maar gaan met de auto. Van Kiel naar Göteborg nemen we de boot. Zo maken wij er ons eigen avontuur van.

 

Heenreis, zondag 14 februari

Het schip zoekt geholpen door bakens kreunend en stampend een route over de halfbevroren Oostzee. De ijsschotsen schuiven langszij over elkaar heen. Het gewelddadig schurende geluid van de romp doet denken aan de Titanic voor de fatale aanvaring met een ijsberg.

 

Maandag

De liefelijke Zweedse glooiingen maken langzaam plaats voor het robuuste Noorse landschap. Als een wit wief kronkelt de stuifsneeuw over de weg, daaronder glanst het ijs. We passeren bevroren watervallen die verstilt tegen de berghellingen geplakt zijn.

 

De thermometer geeft op het dashboard -10° C aan en wij verheugen ons op onze tocht met de pulka door het natuurgebied van Dovrefjell!

 

De reis duurt langer dan we denken en we besluiten van de rit geen nachtelijk avontuur te maken. Dat betekent een overnachting in Otta. Heel veel is daar niet te beleven, maar we zijn blij met een warme hap en een bed.

 

Dinsdag

De volgende morgen rijden we naar Oppdal. De rest van de dag besteden we aan een soort van generale repetitie, de sneeuwschoenen onder, de pulka achter ons aan.

 

Het weer is prachtig. Op de parkeerplaats komt een man op ski’s terug van een rondje met zijn hond. In de verte herstellen werklui het hek dat als barrière de sneeuw tegenhoudt. Een sneeuwschuiver neemt pauze naast onze Saab.

 

We zakken ondanks onze sneeuwschoenen tot kniehoogte in de sneeuw weg en voelen ons in onze onhandigheid betrapt. Iets nieuws uitproberen doe je het liefst in alle eenzaamheid.

Woensdag 17 februari

Het is -18° C als we vanaf Gronbakken van start gaan en de verwachting is dat het ’s nachts kouder wordt dan thuis in de vrieskist. Hoe gek kan je zijn om zoiets vrijwillig mee te maken. Maar de verlatenheid van de sneeuwwoestijn trekt, we hebben goede spullen en wij kunnen wel tegen een stootje. De eerste stappen met de slee doet enige afbreuk aan onze motivatie. Wat is dat kreng zwaar! En ook het lopen met sneeuwschoenen is geen kinnesinne! We zakken elke stap zo’n 50 cm weg in de rulle sneeuw. Tussen de taaie takjes van de planten zitten holle ruimtes waar we in weg zakken. Tijdens een korte pauze realiseren wij ons dat we niet op de slee kunnen zitten. Niet alleen de koekjes maar ook de primus en de tentstokken zijn kwetsbaar. Niet zo handig ingepakt. En in de sneeuw zakken we met onze koude konten diep weg.  “Ik weet niet hoe lang ik dit leuk blijf vinden”.

 

Er is geen pad, het is zoeken en ploeteren. We proberen het landschap te lezen en denken een rivier te zien. Het kan nog zo koud zijn, zwakke plekken in het ijs blijven een risico. Ver zijn we niet gekomen, maar we zijn moe en slaan ons eerste bivak op 527800 – 6907305.  Zodra de tent staat, zorg ik voor de inrichting en maakt Leen een kop snert en een pasta met kaassaus klaar. Terwijl hij bezig is zit ik als Herschel, de hond van Jolanda Linschoten, achter in de tent knikkebollend op mijn maaltje te wachten. Om warm te worden nemen we een slok Gammel Danks Bitter Dramm, een kruidenbitter dat smaakt zoals het klinkt. Nog voor zeven uur ’s avonds liggen we in slaapzakken. Met daarom heen een bivakzak. In de slaapzak ook onze schoenen, die we in de binnenstebuiten gekeerde hoezen van de slaapzakken hebben gestopt. Zo voorkomen we dat ze bevriezen en we de volgende ochtend een probleem hebben.

We worden gewekt door bevroren condens dat door het bewegen van het tentdoek op onze gezichten valt. Het is 3 uur s’ nachts en hoewel we het op een paar koude voeten na redelijk comfortabel hebben gehad, is het nu toch fris. Met spierbewegingen proberen we ons warm te maken. Meer kunnen we niet, we liggen redelijk strak in onze slaap- en bivakzakken. Na verloop van tijd worden we weer wat warmer en slapen in.

Donderdag 18 februari

De volgende ochtend is het klapperen van mijn tanden in volledige harmonie met het klapperen van de tent. Het is moeilijk opstaan, het is hier potverdorie kouder dan thuis in de vrieskist. Leen is de moedigste van ons twee en maakt koffie en pap klaar. Ondertussen stop ik de slaapspullen in de bivakzakken. Eenmaal buiten belanden we in een witte sprookjeswereld. De Snøhetta knipoogt in de verte en de lucht is bij vlagen blauw. We pikken al snel een oud en nauwelijks zichtbaar spoor op. Het lopen wordt hierdoor een stuk makkelijker, we zakken minder diep weg, en zien meer van de omgeving.  

 

De eerste muskusos blijkt vals alarm maar later zien we toch echt twee gigantische stenen bewegen! De plompe beesten die aan de oertijd doen denken, verdwijnen langzaam achter een heuvelrug. 's Winters leven ze in gemengde kudden van zo'n vijftig dieren, er moeten er dus meer in de buurt zijn.

We worden ingehaald door twee beheerders van het nationaal park Dovre-Sunndalsfjella die de skiroute naar Reinheim uitzetten. Morgen begint het Noorse wintersportseizoen. We maken een praatje met de mannen en vertellen over de muskusossen. Een van hen wijst naar een lager gelegen deel van de berg. En ja hoor, daar doet een hele kudde zich tegoed aan korstmossen en twijgen van de wilg en dwergberk. Ook tijd voor onze lunch.

 

Het is ontzettend koud en alles is bevroren. Dus ook de repen chocolade die we willen gebruiken. Om gebitschade te voorkomen besluit ik om de faire trade chocoladereep van Verkade in de binnenzak van mijn fleece te ontdooien. Als ik even later buk om de stang van de pulka te pakken, komt de reep tussen mijn onderste rib en mijn bovenbeen klem te zitten. Ik voel iets kraken en een verlammende pijn schiet door mijn lijf. Hoezo, kou verdoofd! Gelukkig kan ik zelfs de slee nog trekken en laat weinig aan Leen merken. Vooral het bukken, buigen en ademhalen bij inspanning doet pijn maar het is dragelijk.

 

Navigeren in deze omgeving is een crime. Als we bij een steile afdaling de mannen van het Nationaal Park weer tegen komen, wijzen zij ons de huidige locatie op de kaart aan. Met die informatie lopen we verder en maken we een klassieke fout: de werkelijkheid als overeenkomend met de kaart beoordelen. Dat is ook niet zo moeilijk, want het landschap laat zich slecht inschatten. Is dat een rivier of lijkt dat maar zo? En zien we daar de contouren van een meer? Dan volgt fout twee, we peilen de top van de Snøhetta maar accepteren de uitkomst niet. En juist nu lukt het Leen ook niet om info via de GPS te krijgen. Het duurt te lang om de pols-GPS z’n werk te laten doen: te koud voor ontblote lichaamsdelen. In plaats daarvan doen we nog een paar pogingen herkenbare punten te vinden, maar beginnen ook moe te worden. Gelukkig is de beslissing die we dan nemen goed: we besluiten de dag de dag te laten en maken kamp op, naast een gesloten particuliere hut.

Later horen wij dat veel wandelaars denken dat het Reinheim is, de deur niet openkrijgen en hem dan maar openbreken. Terwijl Leen in het kookgat koude voeten krijgt, warm ik onder mijn oksels zijn slaapsokken op. Dat is toch wel het minste wat ik kan doen. Na een bouillon, een gehaktschotel en een kopje koffie liggen we om half negen heerlijk te slapen. Het is windstil.

Vrijdag 19 februari

Alles zit vastgevroren. Het pannetje aan de spons, de papkommetjes aan de sporks, de bekers aan de borstel. Het ijs zit zelfs tussen de slaapzak en de bivakzak. Alleen de tandpasta trekt zich niets van de vrieskou aan. Ik word wakker van het geluid van de brander die dagelijks de sneeuw smelt. Op een paar koude voeten na heb ik het niet echt koud. De Exped Down matjes en de Mountain Equipment slaapzakken tot verder onder nul die we hebben aangeschaft zijn fantastisch. Maar onze kleding houden we ’s nachts aan, liever stinkend warm dan fris riekend verkleumd.

Ik krijg koffie en pap op bed en kom met moeite overeind. Met een gebroken rib is kamperen vooral creperen. Ik slik mijn eerste paracetamol. De GPS heeft inmiddels informatie van de satelliet opgevangen. Dat werkt dus gewoon door het tentdoek heen! We staan bij de hut op 518450 – 6912253, hoe hebben wij ons gisteren zo verschrikkelijk kunnen vergissen?

Met de warme DNT-hut Reinheim in het vooruitzicht zit de pas er goed in en merken dat we de looptechniek met sneeuw-schoenen al aardig onder de knie hebben. Eerst de hakken in de sneeuw en dan de voet afrollen. Zo blijven onze voeten lekker warm. Door de windchill-factor lijkt het kouder dan -17° C .  We zetten de mutsen met namaakbont op en trekken er onze capuchon overheen. “Kijk, daar is een meertje en achter die heuvel weer een”. Leen houdt de omgeving en koers nauwlettend in de gaten, de grap van gisteren gaan we niet overdoen. Ik verheug mij er vooral op een avond bij de kachel. In de verte zien we de hut liggen. Komt er rook uit de schoorsteen?

 

We staan bij Reinheim voor een dichte deur en vissen de DNT-sleutel uit de rugzak. Op een tafel ligt een briefje: “Thanks for the warm hut”.  Thanks? No thanks! Onze voorgangers hebben al het brandhout opgebruikt. Een beetje teleurgesteld proberen we onze weg te vinden en op dat moment arriveren Wiggo Vasshaug de mobiele huttenwaard en zijn vrouw Margunn Mølmen op hun sneeuwscooter. Dat blijkt later ontzettende mazzel voor ons te zijn, ze zijn uitgerust met een sateliettelefoon.

 

In het bijgebouw zaagt en klooft Leen brandhout. Wiggo steekt de kachel aan en haalt sneeuw voor de koffie. Ik verrek van de pijn maar wil ook een bijdrage leveren en steek de kaarsen aan. Het is al lekker warm als even later vier Duitse jongens op ski’s en een op sneeuwschoenen arriveren. Af en toe gooien we houtblokken in de allesbrander, regelmatig wordt voor het water vers sneeuw gehaald. Het is gezellig aan de keukentafel met Wiggo en Margunn. Buiten rolt hun hond Pluto speels in de sneeuw.

Zaterdag 20 februari

Buiten is het – 23° C. Op de slaapzaal is het ook beneden vriespunt, maar het voelt aangenaam warm aan. De stukjes sneeuw die tussen het profiel uit onze schoenen vallen blijven op de koude vloer liggen. De prachtige ijsbloemen op het raam doen mij aan vroeger denken. Het is lekker warm in bed en ik heb geen zin om voor de wc door de kou naar het bijgebouw te moeten. Bovendien heb ik meer pijn aan mijn rib dan ik wil toegeven. Ook in de hut gebruik ik ’s nachts het lege emmertje dropkrakelingen als sanitair. 

 

Afschuwelijk! Ik heb een afschuwelijke nacht achter de rug. De pijn heeft mij vrijwel constant wakker gehouden. Ik slik paracetamol alsof het snoepjes zijn. Als ik toegeef aan de pijn wordt die alleen maar erger. En dat kan ik mij niet veroorloven want we moeten nog minstens twee dagen lopen om bij Jaap Saab terug te komen. Ik verman mijzelf maar als Leen de tranen in mijn ogen ziet, is hij boos dat ik niet eerlijk heb verteld hoeveel pijn ik heb. Maar hoe kan ik eerlijk zijn als ik het voor mijzelf al niet toe kan geven?! Toegeven is opgeven. Ik heb het gevoel te falen en ik voel mij lullig tegenover Leen.

 

Wiggo neemt met zijn satelliettelefoon contact op met de reddingsbrigade van het Rode Kruis. Ik wil niet mee mits Leen ook mee kan. Samen uit, samen thuis. Leen zegt dat hij het in z’n eentje ook wel redt. Ik vind het onverantwoord. Margunn stelt ons gerust: Het Rode Kruis zorgt ook voor de partner van het slachtoffer. Leen kan samen met mij terug. IK geef toe maar ervaar het desalniettemin als een persoonlijke nederlaag. Ondertussen staat Wiggo al minstens een uur in de kou te wachten op antwoord van de reddingsbrigade. Respect! Dan krijgt hij te horen dat het weer te slecht is voor de helikopter. De reddingsbrigade is op sneeuwscooters onderweg. 

Twee uur later arriveren twee stoere Noren en na een kop koffie begint de barre tocht. Ik wil niet op de brancard liggen, want dat zal teveel pijn doen.  In de verte zit Leen achterop de sneeuwscooter voor mij. De aanhangwagen met de pulka erop slingerend er achteraan. Af en toe verdwijnt hij in een wolk van opwaaiend stuifsneeuw totaal uit het zicht. Wiggo rijdt een eind mee, hij wijst z’n landgenoten de korste route. Dat blijkt ook de hoogste te zijn en dat is toch iets anders dan lopen door de dalen met een sleetje achter je aan. Klimmen, zweven, duiken, scherpe bochten, rakelings langs windwakken met de constante angst erin te rijden.  Elke hobbel veroorzaakt helse pijn en als mijn Noor uit de bocht vliegt raak ik in paniek. Ik kan niet meer ademen en zak tot over mijn knieën in de sneeuw. Met veel moeite klim ik weer op de sneeuwscooter.

 

De Noren, vrijwilligers bij het Rode Kruis, zitten duidelijk wat anders in de wedstrijd. Dit gebied is normaliter verboden voor sneeuwscooters, dus dit is voor de mannen een buitenkans. Geen levensgevaar en dus lekker scheuren. Met mijn pijn lijken ze niet erg bezig. Maar ze brengen ons wel keurig bij Jaap Saab. We geven ze een dikke fooi. Het Rode Kruis, geweldig, zijn we niets verschuldigd.

 

Jaap start zonder enig probleem en we rijden linea recta bewoonde wereld. We slapen in Dombås. 

Zondag 21 februari

De dokter die we raadplegen heeft niet veel tijd nodig om de diagnose te stellen: een gebroken of gekneusde rib. Dat chocola een deel van de oorzaak is verbaast  hem wel. Maar ook weer niet. Want wij zijn natuurlijk geen Noren, een Noor zou dat anders gedaan hebben, vertelt hij ons. Die zou naar goed voorbeeld van landgenoot Roald Amundsen pemmican gebruikt hebben. Nou at Roald ook z’n honden op, dus of we aan hem nu een voorbeeld moeten nemen…

 

Leen heeft inmiddels de ferry omgeboekt en we rijden alvast een stuk richting Göteborg. Het rijden in winterse condities is bijzonder, sneeuw, sneeuwwallen, nog deels verijsde wegen, we zijn het niet meer gewend in Nederland. Jaap’s winterbanden doen het goed, de sneeuwkettingen hebben we niet nodig. Toch kunnen we ons voorstellen dat een paar spijkerbanden hier meer comfort geeft.  

 

De nacht brengen we door in Lillestrøm, onder de rook van Oslo. Ook hier in de straten heel veel sneeuw, aan de kant geschoven tot grote wallen.

Terugreis, maandag 22 februari 2010

We zijn ruim op tijd in Göteborg, we parkeren als tweede de auto voor de ferry naar Kiel.  De korte dagen zijn goed voor fraaie plaatjes in de haven. Op de boot wordt het best nog gezellig, met een beetje hulp van paracetemollen. Maar ik ben erg blij nu snel weer thuis te zijn.

Outtro

Wat hebben we nu eigenlijk geleerd en wat doen we de volgende keer anders?

 

  • Vooraf meer trainen

  • Beter twee lichte pulka’s dan een (te) zware

  • Bevroren chocola is harder dan een vrouwenrib

  • Neem geen chocolade, maar liever pemmican of vette worst mee

  • Gammel Danks Bitter Dram drink je niet voor je lol

  • Betrouwbare mannen lezen niet per definitie goed kaart

  • Leer te vertrouwen op je kompas

  • Beter luisteren naar Frank van Zwol

  • De Noren zijn fantastische mensen!

 

Tekst: Karin D. Moor

Foto’s: Karin D. Moor en Leendert P. Bakker

bottom of page